• IPA: /ˌadɔˈriːrɪ/
  • ad·o·ri·ri
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. pass.
1e pers. enk.
ind. perf. pass.
ădŏrīri ădŏrĭor ădŏrtus sum
vijfde vervoeging volledig deponens

ădŏrīri

  1. oprijzen
  2. aanvallen, overvallen
  3. zich wenden (tot)
  4. ondernemen, aanvatten, aanpakken