alleenzaligmakend

  • al·leen·za·lig·ma·kend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen alleenzaligmakend alleenzaligmakender alleenzaligmakendst
verbogen alleenzaligmakende alleenzaligmakendere alleenzaligmakendste
partitief alleenzaligmakends alleenzaligmakenders -

alleenzaligmakend

  1. (religie) van iets dat het de enige manier is om in de hemel te komen
  2. (schertsend) van iets dat het de enige manier zou zijn om het goed te doen
     Want dat is net wat de Britse premier David Cameron, met de hete adem van de UKIP-partij van Nigel Farage in zijn nek, aan het doen is: altijd de schuld op Europa steken, en de eigen grotere autonomie als alleenzaligmakend voorstellen.[2]
     Dat betekent desondanks niet dat de anarchie en het experiment alleenzaligmakend zijn.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “De EU is nog steeds het meest succesvolle politieke project van afgelopen eeuw op dit continent” (3 november 2014), De Morgen
  3.   Weblink bron “'De Wetten van de Melancholie': een roetsjbaan van herinneringen” (13 januari 2016,), De Morgen