Een aasgier
  • aas·gier
enkelvoud meervoud
naamwoord aasgier aasgieren
verkleinwoord aasgiertje aasgiertjes

de aasgierm

  1. (havikachtigen) bepaald soort roofvogel, Neophron percnopterus  , een van aas levende gier
    • De aasgier komt vooral in Afrika maar ook in het zuiden van Europa voor. 
  2. (figuurlijk) iemand die profijt wil halen uit iemand anders tegenslag
    • Nu hij bankroet gaat, blijken veel van zijn vroegere vrienden niets anders dan aasgieren te zijn. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]