Naar inhoud springen

Spijsvertering

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Een 17e-eeuwse Perzische prent van het spijsverteringsstelsel
Menselijk spijsverteringsstelsel:
1. mondholte 4. tong 6. speekselklieren 7. ondertongspeekselklier 8. onderkaakspeekselklier 9. oorspeekselklier 10. keelholte 11. slokdarm 12. lever 13. galblaas 14. galkanaal 15. maag 16. alvleesklier 17. ductus pancreaticus (alvleeskliergang) 19. twaalfvingerige darm 20. dunne darm 21. kronkeldarm 22. wormvormig aanhangsel 23. dikke darm 24. colon transversum 25. colon ascendens 26. blindedarm 27. colon descendens 29. endeldarm 30. anus

Spijsvertering of digestie is een fysiologisch proces, waarbij ingenomen voedsel (spijs) in het maag-darmstelsel met mechanische en biochemische middelen wordt verwerkt, tot stoffen die door het lichaam kunnen worden opgenomen.

Het ingenomen voedsel is in die vorm zelden geschikt voor direct gebruik door de lichaamscellen. De spijsvertering zet voeding om in voor de lichaamscellen bruikbare stoffen, waar ze vervolgens via stofwisseling worden verwerkt tot lichaamseigen stoffen.

Polysachariden

[bewerken | brontekst bewerken]

De in de voeding aanwezige polysachariden, met name zetmeel en cellulose (bij herbivoren), worden tijdens de spijsvertering, via enzymatische hydrolyse, afgebroken tot de monosacharide glucose. De hydrolyse van zetmeel wordt aangezwengeld door het enzym amylase, die van cellulose door het enzym cellulase. De gevormde glucose komt, na resorptie in de darmwand, opgelost in het bloedplasma, via de leverpoortader en de lever in de bloedbaan terecht. Als bloedsuiker wordt de glucose vervolgens naar de cellen in de verschillende weefsels vervoerd. In de weefselcellen wordt glucose omgezet in energie. Overtollige glucose wordt tijdelijk opgeslagen als glycogeen in de lever en de spieren.

Eiwitten en vetten

[bewerken | brontekst bewerken]

Eiwitten en vetten worden tijdens de spijsvertering, eveneens via hydrolyse, tot hun bouwstenen afgebroken: aminozuren via proteolyse uit ingenomen eiwitten, en o.a. vetzuren uit ingenomen vetten. Na transport via het bloed, namelijk opgelost in het bloedplasma, worden deze bouwstenen in de cellen gebruikt voor de aanmaak van lichaamseigen stoffen: eiwitten via eiwitsynthese; vetten, hormonen.

Begin stofwisseling in lever

[bewerken | brontekst bewerken]

Voordat het bloed met de voedingsstoffen, vanuit de haarvaten in de darmwand, de bloedbaan bereikt, passeert het via de leverpoortader eerst de lever. In de levercellen begint de stofwisseling: omzetting van fructose en galactose in glucose; tijdelijke opslag van een teveel aan glucose als glycogeen; tijdelijke opslag van vetten; bewerking -transaminering- van een deel van de uit de spijsvertering aangevoerde aminozuren; aanmaak, uit aangevoerde aminozuren, van plasma-eiwitten als albumine en fibrinogeen.

Spijsverteringskanaal

[bewerken | brontekst bewerken]

Het spijsverteringskanaal omvat buizen en lichaamsholten waarbinnen het spijsverteringsproces plaatsvindt. In het maag-darmkanaal wordt het voedsel (de spijsbrij) voortgestuwd en knedend gemengd met de spijsverteringssappen door beweging van het gladde spierweefsel van de darm: de peristaltiek. Dit proces wordt aangestuurd vanuit het autonome zenuwstelsel, meer specifiek het enterisch zenuwstelsel.

Er zijn verschillende fases te onderscheiden bij de spijsvertering:

Ingenomen voedsel legt bij de mens de volgende weg af (de nummers corresponderen met de afbeelding):

Op andere Wikimedia-projecten