Naar inhoud springen

Johan Herman Geertsema Czn.

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Johan Herman Geertsema Czn.
Johan Herman Geertsema Czn.
Algemeen
Volledige naam Johan Herman Geertsema Carelszoon
Geboren Groningen, 30 juli 1816
Overleden Utrecht, 15 april 1908
Partij liberaal;
Puttianen (1862 - 1866)
Religie Hervormd
Titulatuur Mr.
Functies
1853 - 1863 lid gemeenteraad van Groningen
1859 - 1866 lid Provinciale Staten van Groningen
1863 - 1866;
1866 - 1869;
1875 - 1878
lid Tweede Kamer der Staten-Generaal
feb-juni 1866;
1872 - 1874
Minister van Binnenlandse Zaken
1869 - 1872 lid Raad van State[1]
1878 - 1893 Commissaris des Konings / Commissaris der Koningin in Overijssel[2]
1894 - 1902 lid Eerste Kamer der Staten-Generaal
Portaal  Portaalicoon   Politiek

Johan Herman Geertsema Carelszoon (Groningen, 30 juli 1816Utrecht, 15 april 1908) was een Nederlands politicus en advocaat.

Johan Geertsema was een telg uit een voorname Groningse familie. Hij was een liberaal die een langdurige politieke en bestuurlijke carrière doorliep. Na de advocatuur was hij secretaris van de Curatoren van de Rijksuniversiteit Groningen en tussen 1863 en 1878 actief in de landspolitiek.

In 1863 werd hij lid van de Tweede Kamer; Hij behoorde binnen de liberale kamerfractie tot de getrouwen van Fransen van de Putte. In 1866 volgde hij Thorbecke op als minister van binnenlandse zaken. Het kabinet-Van der Putte werd echter al na een paar maanden door Thorbecke ten val gebracht. In 1872 volgde Geertsema opnieuw Thorbecke op op Binnenlandse Zaken, waar hij de wet op de besmettelijke ziekten tot stand bracht. Tegen zijn zin werd hierin door een amendement van liberalen en katholieken een vaccinatieplicht voor schoolgaande kinderen en hun leerkrachten opgenomen.[3]

In januari 1874 diende hij een wetsontwerp in voor het hoger onderwijs, waarin onder meer een aanzet werd gegeven voor de verheffing van het Amsterdamse Atheneum Illustre tot gemeentelijke universiteit.[4] Tot een parlementaire behandeling kwam het echter niet meer, doordat het kabinet-De Vries-Fransen van de Putte in juni viel over de kiesrechtkwestie. In die tijd gold een census (minimum aan verschuldigde belasting voor het kiesrecht) van 28 gulden, dat de liberalen wilden handhaven en de anti-revolutionairen wilden verlagen naar 24 gulden. Geertsema ging op 26 gulden zitten, maar zijn wetsontwerp werd door een kamermeerderheid verworpen, waarna het kabinet aftrad.[5] Daarna was Geertsema nog drie jaar staatsraad.

Vanaf 1878 was hij vijftien jaar Commissaris des Konings in Overijssel en daarna bleef hij tot zijn 86e Eerste Kamerlid.

Geertsema was de vader van Carel Coenraad Geertsema en Willem Jacob Geertsema, en de overgrootvader van Molly Geertsema.

Brief van Geertsema aan N. Beets (1880)
Voorganger:
J.R. Thorbecke
Minister van Binnenlandse Zaken
1866
Opvolger:
J. Heemskerk Azn
Voorganger:
P.Ph. van Bosse
Minister van Binnenlandse Zaken
1872-1874
Opvolger:
J. Heemskerk Azn
Voorganger:
P.C. baron Nahuys
Commissaris van de Koning(in) van Overijssel
1878-1893
Opvolger:
J.Æ.A. van Panhuys
Zie de categorie Johan Herman Geertsema Czn. van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.