Naar inhoud springen

Retourvloot

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De retourvloot van Wollebrand Geleynsz de Jongh vertrekt uit Batavia

De retourvloot was de vloot van schepen van de VOC die vanuit Azië terug naar Nederland voer, volgeladen met daar verkregen goederen voor de Europese markt.

In de vroegste periode van de VOC voeren schepen terug naar Nederland zodra hun ruim vol was, maar om versnippering en inefficiëntie tegen te gaan was sinds 1619 Batavia het rendez-vous in Azië, ofwel de centrale stapelmarkt en overslaghaven, zoals de Republiek dat was in Europa. In Batavia zetelde ook het centraal bestuur in Azië: de gouverneur-generaal en de Raad van Indië, ook wel de Hoge Regering genoemd. Van overal in Azië werden goederen naar Batavia vervoerd en opgeslagen, waarna ze of elders in Azië werden verhandeld, of met een retourvloot naar Nederland gebracht. Door in konvooi te varen hadden de schepen meer kans het thuisland veilig te bereiken. Later vertrokken er ook retourvloten vanuit andere locaties, met name vanuit Galle in Ceylon, met producten uit de westelijke regio, en uit Bengalen en Kanton met producten uit die regio's. Voor iedere retourvloot werd een bevelhebber aangesteld met de titel admiraal of commandeur. Dit was een hooggeplaatste VOC-medewerker die repatrieerde. Zijn aanstelling was een beloning voor bewezen diensten. Na aankomst in de Republiek moest hij verslag uitbrengen in de vergadering van de Heren XVII, waar hij een gouden keten met penning kreeg uitgereikt. Daarna bracht hij ook verslag uit in de vergadering van de Staten-Generaal.[1]

De retourvloot van 1641 op de rede van Batavia. Links vermoedelijk de commandeur Jakob Martensen die de vloot thuisbracht als opvolger van de onderweg overleden Barent Pietersz. Grotenbroek.

Na 1700 was het in Azië niet zo belangrijk meer om in konvooi te varen, maar voor de veiling van de goederen in de Republiek was een regelmatige en voorspelbare aankomst van belang, dus wachtten de schepen op elkaar aan de Kaap de Goede Hoop, en vervolgens op instructies vanuit de Republiek, om samen het tweede deel van de tocht te beginnen. Aan de Kaap kon ook vers proviand worden ingeslagen. Vanaf 1742 wilden de Heren XVII dat er niet meer dan twee retourvloten per jaar in de Republiek zouden arriveren.

De schepen waarmee gevaren werd waren vooral fluitschepen, en later in toenemende mate spiegelretourschepen van 500 tot 1000 ton, met een grote ladingcapaciteit en een aanzienlijke vuurkracht. In haar bestaan zond de VOC 4721 schepen naar Azië, waarvan er 3356 terugkeerden. De meeste schepen die niet terugkwamen bleven varen in het handelsnetwerk binnen Azië tot het einde van hun levensduur. Slechts een klein percentage verging onderweg. In totaal gingen er met de schepen bijna een miljoen VOC medewerkers naar Azië, waarvan slechts een derde terug kwam.[2]

1640-1795 [3]

Schepen naar Batavia en terug in de periode
Jaren Uit Terug Jaren Uit Terug
1640–1650 165 93 1720–1730 382 318
1650–1660 205 103 1730–1740 375 311
1660–1670 238 127 1740–1750 314 235
1670–1680 232 133 1750–1760 291 245
1680–1690 204 141 1760–1770 292 233
1690–1700 235 156 1770–1780 290 245
1700–1710 280 193 1780–1790 276 195
1710–1720 311 244 1790–1795 119 75

Over de Indische Oceaan naar de Kaap

[bewerken | brontekst bewerken]
Kaap de Goede Hoop

De terugreis naar Nederland was een gemakkelijker tocht dan de heenreis. De schepen konden de hele reis voor de wind varen, en ook de stromingen vloeiden allen in dezelfde richting. Ook rond de evenaar zorgde de stroming er voor dat de schepen door de zone van lage luchtdruk heen kwamen. Alleen het stuk tussen Mauritius en de Kaap de Goede Hoop kon in de periode januari tot maart gevaarlijk zijn vanwege cyclonen. Ook de toegang tot de Tafelbaai was berucht om schipbreuken, maar eenmaal binnen was men veilig. De gemiddelde reisduur tot aan de Kaap was 3 maanden. De gemiddelde verblijfsduur aan de Kaap was een maand. De bemanning van de schepen was meestal maar een derde van die van de heenreis. Voldoende om het benodigde werk te doen.

Van de Kaap naar huis

[bewerken | brontekst bewerken]

Vanaf de Kaap koersten de schepen ten oosten van Sint-Helena en daarna met volle zeilen noordwestelijk langs de Azoren en dan richting het Kanaal. Vanaf 1628 moesten ze van de Heren XVII om Schotland heen varen, om de Duinkerker kapers te vermijden en de schepen ook geen gelegenheid te geven Engelse havens aan te doen. Men was bang voor particuliere handel en de Engelse autoriteiten zorgden vaak opzettelijk voor vertragingen. Om de bezwaren van de bemanningen tegen deze langere route tegemoet te komen kreeg iedereen een paar maanden extra gage. In 1660 werd met de Admiraliteiten overeen gekomen dat enkele oorlogsschepen de vloot zouden begeleiden vanaf de Shetlandeilanden. De gemiddelde reisduur vanaf de Kaap was zo'n 4 maanden.

Schipbreuk op de kust

De Oost-Indiëvaarders hadden meestal veel te lijden onder slijtage, zeker als ze ook deelnamen aan de inter-Aziatische handel. Aanwas van schelpdieren en zeepokken op de romp van de schepen ging continu door en ging ook ten koste van de snelheid.[4] In Azië werd geen groot reparatiewerk verricht. Ook waren de schepen op de terugreis vaak zwaar- of zelfs overbeladen. Het aantal schepen dat de reis niet volbracht was daarom twee keer zo hoog als bij de heenreis. Toch waren het er maar 141 in de hele periode dat de VOC bestond. 72 gingen verloren in de Indische Oceaan, vooral rond Mauritius. 13 leden schipbreuk op de Hollandse en Zeeuwse kust. Ook oorlogshandelingen waren een risico. 28 schepen werden veroverd door de vijand, waarvan 24 door de Engelsen en de andere door de Portugezen en de Fransen. In totaal is maar 5 procent van de retourschepen van de VOC verloren gegaan aan schipbreuk of oorlog.

Aantallen schepen verloren op de thuisreis [5]
Jaren Schipbreuk Veroverd % van het totaal % van het totaal
1602–1624 6 1 4,9 0,8
1625–1649 5 1 2,5 0,5
1650–1674 10 6 3,4 2
1675–1699 13 1 3,6 0,3
1700–1724 16 2,7
1725–1749 44 6,3
1750–1774 22 3,7
1775–1795 25 19 5,3 4
Totalen
1602–1699 34 9 3,4 0,9
1700–1795 197 19 4,5 0,8

Inter-Aziatische handel

[bewerken | brontekst bewerken]
VOC schepen op de rede van Batavia

In Azië waren Europese producten vaak niet gewild of te duur, zodat de schepen die naar Azië voeren geladen waren met ballast van bouwmaterialen en zwaar beveiligde kisten met gemunt en ongemunt zilver en goud, waarmee de Aziatische producten betaald werden. Daar kwam bij dat de bedrijfskosten van de VOC, in de vorm van garnizoenen, bestuursambtenaren, onderhoud van forten en militaire campagnes, steeds groter werden. Om de handel op Azië zichzelf zoveel mogelijk te laten bedruipen was een uitgebreid inter-Aziatisch handelsnetwerk opgezet, waarmee de VOC een belangrijke rol kwam te spelen in de distributie van goederen en de culturele uitwisseling tussen Europa, Perzië, India, Bengalen, de Indonesische archipel, China en Japan. Zo werd bijvoorbeeld Chinese en Bengaalse zijde in Japan geruild tegen goud, zilver en koper, waarmee men textiel kocht in India, die men in de archipel weer verhandelde voor specerijen voor de Europese markt en India. Dit handelsnetwerk was tot 1690 zeer winstgevend. In de periode 1640-1680 was de VOC in Azië niet alleen zelfvoorzienend, maar kon 20 procent van de retourladingen betaald worden met opbrengsten uit de handel in Azië. De aan de aandeelhouders uitgekeerde dividenden werden zelfs geheel gedekt door de in Azië gemaakte winst.[6] Na 1690 leverde het handelsnetwerk echter verliezen op, die vanuit de Republiek moesten worden goedgemaakt. De inkomsten bleven wel licht stijgen, maar de uitgaven stegen nog meer. De oorzaak lag vermoedelijk in de steeds stijgende bedrijfskosten en de verstoring van de handel door regionale oorlogen in Perzië, India en Maleisië.[6] De uitvoer van goud en zilver naar Azië was halverwege de 18de eeuw het zesvoudige van die in het begin van de 17de.[7]

De financiële resultaten van de VOC in Azië, afgerond op honderdduizenden guldens [7]
Jaren Uitgaven Inkomsten Winst Verlies
1621–1630 17.400.000 18.300.000 900.000
1631–1640 16.400.000 28.400.000 12.000.000
1641–1650 27.000.000 37.400.000 10.400.000
1651–1660 38.400.000 40.700.000 2.300.000
1661–1670 41.500.000 57.900.000 16.300.000
1671–1680 44.900.000 47.300.000 2.400.000
1681–1688 35.700.000 38.700.000 3.000.000
1689–1700 69.000.000 58.700.000 10.300.000
1701–1710 55.800.000 44.300.000 11.500.000
1711–1720 63.400.000 54.200.000 9.200.000
1721–1730 58.200.000 44.900.000 13.300.000
1731–1740 74.900.000 54.200.000 20.700.000
1741–1750 81.800.000 70.000.000 11.000.000
1751–1760 82.700.000 74.600.000 8.100.000
1761–1768 67.000.000 49.200.000 17.800.000
1769–1780 88.500.000 58.400.000 30.100.000
1781–1790 100.400.000 50.000.000 50.400.000
Schepen op het IJ

In de beginjaren bestond de lading van de retourschepen vooral uit de fijne specerijen: peper, kruidnagels, nootmuskaat, foelie en kaneel. In de laatste vier, die alle op eilanden groeiden, verwierf de VOC door bondgenootschappen met de inheemse vorsten grotendeels een monopolie, waardoor, in combinatie met voorraadbeheer, het aanbod op de beperkte Europese markt gereguleerd kon worden. Het doel was een stabiele vaste prijs op een niveau waarop ook op de langere termijn winst gemaakt kon worden, maar niet zo hoog dat het concurrentie en smokkel stimuleerde of de afzet deed wegvallen. Later werd het aandeel van andere producten, met name koffie, thee en textiel, steeds groter. Omdat hier sprake was van concurrentie waren deze veel minder winstgevend. Het aandeel van de monopolieproducten daalde in de 18de eeuw tot ver onder de 10 procent. Door aanbodproblemen als gevolg van regionale oorlogen en natuurgeweld stegen echter de verkoopprijzen, dus bleef hier de grootste winst mee gemaakt worden. In de periode 1738-1740 maakten ze nog maar 6,1% van de totale inkoopwaarde van de retouren uit, maar in de waarde van de verkopen van de kamer Amsterdam (die ongeveer de helft van alle VOC goederen verkocht) 23,5%. Eind 18de eeuw waren die percentages 3% en 24%.[7] Vandaar dat veel belang werd gehecht aan het handhaven van de monopolies. Na het uitbreken van de Vierde Engelse Zeeoorlog en nogmaals oorlog met Engeland tijdens de Franse bezetting van de Republiek stortte de handel in. Retourvloten konden jarenlang niet terugkeren of werden veroverd door de Engelsen. De VOC was steeds meer afhankelijk geworden van kortlopende leningen in plaats van aandelenkapitaal. Toen deze niet meer afbetaald konden worden moest een beroep worden gedaan op de staat, wat leidde tot staatstoezicht en aan het einde van de eeuw tot nationalisatie.

Waarde van de retouren naar inkoopprijs in honderdduizenden guldens [7]
Jaren Waarde
1613-1620 7,4
1620-1630 15,3
1630-1640 21,6
1640-1650 25,6
1650-1660 26,8
1660-1670 31,4
1670-1680 33,7
1680-1690 45,3
1690-1700 44,2
1700-1710 55,1
1710-1720 65
1720-1730 87,2
1730-1740 68.9
1740-1750 72,3
1750-1760 88,2
1760-1770 89,9
1770-1780 78,1
1780-1790 55.6
1790-1795 19,7
Totaal:
1613-1795 931,3
Samenstelling van de verkochte goederen door de Kamer Amsterdam naar verkoopwaarde in de periode 1668 – 1670 [7]
Producten Percentage
Peper 29
Kruidnagelen, nootmuskaat, kaneel en foelie 28,5
Textiel, zijde en katoen 24
Overig, o.a. Salpeter, suiker, indigo en koper 18,5
1738 – 1740 [7]
Producten Percentage
Textiel, zijde en katoen 28,5
Thee en koffie 25
Kruidnagelen, nootmuskaat, kaneel en foelie 23,5
Overig, o.a. Salpeter, suiker, indigo en koper 12
Peper 11

Betekenis voor de Republiek

[bewerken | brontekst bewerken]
Scheepswerf van de VOC in Amsterdam

In vergelijking met andere Europese grootmachten had de Republiek weinig grondgebied, weinig natuurlijke hulpbronnen en een kleine bevolking. Zij moest het vooral hebben van handel. De hegemonie van de Republiek in de wereldhandel in de periode 1580-1740 (in de hoogtijdagen was de helft van alle schepen op de wereldzeeën Nederlands) was te danken aan innovatie op het gebied van scheepvaart, handel en opslag, efficiency, kapitaalverwerving door middel van aandelen, het altijd inkopen van goederen bij de bron en de bevordering van Nederlandse handelsbelangen door de staat, wat voortkwam uit de nauwe banden tussen de VOC-bewindhebbers en de bestuurders van de Republiek.[8]

De VOC was een succesvolle onderneming. In zijn bijna 200-jarig bestaan ontvingen de aandeelhouders een jaarlijks gemiddelde van 18 procent van het originele kapitaal. Een indrukwekkende prestatie over zo'n lange periode.[9] Maar hoewel de vaart op Azië met zijn ontdekkingsreizen en exotische producten altijd tot de verbeelding heeft gesproken was de economische bijdrage van de VOC aan de welvaart in de Republiek niet zo groot als soms wordt gedacht. Geschat wordt dat 4% van de inkomende scheepvaart afkomstig was van de VOC. In waarde was het 13%. De Europese handel, zowel in bulk- als in hoogwaardige producten, en de opkomende industrie vormden het leeuwendeel van de Nederlandse economische activiteit.[10][8]

Retourvloten en haar inkoop in't kort

[bewerken | brontekst bewerken]

Francois Valentijn geeft in zijn boek 'Oud en Nieuw Oost-Indiën' naast een lange lijst, een korte lijst met retourvloten tot en met 1723. Later archiefonderzoek toont aan dat deze lijst niet compleet is, maar toch is hij historisch interessant, onder andere omdat de bevelhebbers genoemd worden. De inkoopbedragen zijn in guldens van toen. Het equivalent in euro's van nu is moeilijk te bepalen. Heel ruwweg kan een factor van 100 worden aangehouden.

Valentijn schrijft: 'Wij laten dan hier volgen een korte lijst van de Oostindische retourvloten der Nederlanders, bevattende de meeste namen van de oppergebieders, benevens 't getal der schepen, de juiste jaren waarin zij in Holland of Zeeland binnen gekomen zijn, mitsgaders den inkoop van iedere vloot.'[11]

Jaar Bevelhebber Aantal De inkoop of lading in guldens
1597 Cornelis Houtman, commies 3 met weinig voordeel wederom
1599 Jacob van Nek, zeevoogt 4 vol Foelie, Nooten en Kaneel
1600 Wybrand van Warwyk, zeevoogt.

Jacob van Heemskerk, onderzeevoogt

2

2

vol Foelie, Nooten en Nagelen

volladen

1601 Steven van der Hagen, zeevoogt

Pieter Both, zeevoogt

Paulus van Caarden, zeevoogt

7

7

4

vol Foelie, Noot en Nagel, &cc

volladen met Peper, &cc

volladen met Peper, &cc

1603 Schuurmans

Wolfert Hermansz

Jacob van Nek

5

3

2

volladen met Speceryen, &cc

volladen met Speceryen, &cc

volladen met Peper

1604 Joris van Spilbergen, zeevoogt 8 volladen met Speceryen
1605 Jacob van Heemskerk, zeevoogt 8 volladen met Speceryen, Kaneel, en de lading van een Kraak
1606 Steven van der Hagen, zeevoogt

Daniel van der Lecq

4

3

volladen met Nagelen, &c

volladen met Peper, &c

1607 Wybrand van Warwyk, zeevoogt 3 volladen met Peper, &c
1608 Olivier van de Viver, onderzeevoogt

Jan Willemsz Verschoor, opperhooft van Bantam

Cornelis Matelief, zeevoogt

2

3

1

volladen met Peper, &c

volladen met Peper, &c

volladen met Nagelen

1609 Paulus van Caarden, zeevoogt 4 volladen met Speceryen, Damasten, &cc
1610 1 volladen met Nooten en Foelie
1611 4 dito met Peper, Indigo, Zyde, Cattoen en Diamanten
1612 1 volladen
1613
Dus verre den inkoop gegist op 13.100.000
1614 2 433.526
1615 Pieter Both, opperlandvoogt van Indiën 5 511.672
1616 5 566.063
1617 Joris van Spilbergen, zeevoogt 4 573.107
1618 8 1.305.543
1619 5 1.074.046
1620 Laurens Reaal, opperlandvoogt van Indiën 6 913.136
1621 6 1.094.930
1622 8 1.776.792
1623 Jan Pietersz. Coen, opperlandvoogt v.Indiën 8 1.301.909
1624 6 832.835
1625 Joan van Hasel, toen hooft der vloot 4 983.460
1626 Geen Huigen Schapenham (die van Batavia vertrok, dog in de Straat Zunda stierf)

en Herman van Speult, uit Suratte in April 1626 vertrokken, die in Mocha in dit zelve jaar stierf

10 1.926.018
1627 Jan Willemsz. Verschoor, onderzeevoogt 7 1.748.099
1628 Pieter de Carpentier, opperlandvoogt v.Indiën 7 2.050.367
1629 7 1.132.267
1630 Pieter van den Broek, directeur van Suratte 9 2.841.215
1631 Antoni van Diemen, ordinair Raad 7 1.500.668
1632 Dirck van der Lee, Secretaris der Hooge Regeering 7 2.099.772
1633 Jacob Specx, opperlandvoogt van Indiën 7 1.861.409
1634 Philip Lucasz, extraordinair Raad en landvoogt van Amboina 7 1.947.269
1635 Pieter Vlak 6 2.050.036
1636 Henrik Brouwer, opperlandvoogt van Indiën 8 1.895.349
1637 Hans Putmans, landvoogt van Tayouan 8 2.673.200
1638 Artus Gysels, extraordinair Raad en landvoogt van Amboina 7 1.670.070
1639 Reinier Deutecom, landvoogt van Amboina 8 2.842.405
1640 Nicolaas Koekebakker, Japansch opperhooft 10 2.842.405
1641 Barend Pietersz, directeur van Suratte 10 2.906.116
1642 François Caron, Japansch opperhooft 9 3.485.191
1643 Carel Hartsing, commandeur 10 3.227.882
1644 Antoni Caan, extraordinair Raad 7 2.070.666
1645 Paulus Crook, directeur van Suratte 8 2.921.806
1646 Maximiliaan la Mair 9 2.529.610
1647 Jeremias van Vliet, extraordinaar Raad en landvoogt van Malacca 10 2.151.032
1648 Cornelis Wollebrand Geleynsz 12 2.073.630
1649 Simon Pietersz 9 2.243.106
1650 Arent Barentsz Muykens, directeur van Suratte 9 1.946.417
1651 Cornelis van der Lyn, opperlandvoogt van Indiën 11 2.699.991
1652 Jan van Teylingen, opperkoopman 11 2.813.437
1653 Gerard Demmer, ordinaris Raad,

Pieter Kemp, Landdrost

8

8

2.974.809

1.770.429

1654 Huybert de Larese, opperkoopman 4 3.790.34
1655 Ryklof van Goens 10 2.467.112
1656 Gaspar van den Bogaarde, extraordinair Raad 10 2.711.914
1657 Matthys Crap, Equipagicmeeiter 10 3.023.855
1658 Joan Cuneus, ordinair Raad 10 3.003.274
1659 Isaäc Koedyk 10 1.782.792
1660 Pieter Starthemius, directeur van Bengale 11 3.195.318
1661 Andries Frisus, Secretaris der Hooge Regering 9 2.133.790
1662 Arnold de Vlaming van Outshoorn, ordinair Raad 9 3.354.428
1663 Herman Klenk van Odese, Advocaat Fiscaal van Indiën 10 3.324.894
1664 Dirk Jansz Steur, ordinair Raad 12 2.528.824
1665 Pieter de Bitter, commandeur 13 3.648.491
1666 Jacob Caeuw, commandeur 7 1.124.180
1667 Johan van Dam, extraordinair Raad, en Landvoogt van Amboina 12 3.119.000
1668 Jan van der Laan, sergeant Majoor op Ceylon 16 3.155.682
1669 Jan Thysz Payart, extraordinair Raad 19 4.026.480
1670 Mattheus van den Brouke, ordinair Raad 19 5.024.149
1671 Ysbrand Godsken, directeur van Persiën 18 5.186.414
1672 Aarnoud van Overbeek, Raad van Justitie 15 4.023.998
1673 Abraham Huybertsz, schipper 7 1.688.316
1674 Nicolaas de Roy, Ziams opperhooft 9 1.836.015
1675 Cornelis Valkenier, koopman en hooft in Tonkin 14 3.549.517
1676 Nicolaas Verburg, directeur Generaal 15 4.127.656
1677 Gysbert David Strandwyk, gewezen vice president van Schepenen 15 3.575.483
1678 Constantyn Ranst, ordinair Raad 11 2.459.738
1679 Jacob van der Wayen, Raad van Justitie 12 3.889.604
1680 Sybrand Abbema, extraordinair Raad, en directeur van Suratte 11 3.386.576
1681 Ryklof van Goens de Jonge, extraordin.Raad 13 5.110.897
1682 Ryklof van Goens, de Oude, opperland Voogt van Indien 8 2.987.190
1683 Henrik van Outhoorn, opperkoopman 10 4.901.847
1684 Jorefas Vosch, command. van Jaffanapatam 15 5.080.390
1685 Mattheus van Lugtenburg, opperkoopman des Kaſteels 14 4.193.729
1686 Willem Carel Hartsing, president ор Mazulipatam 16 5.568.644
1687 Daniel Braams, Boekhouder generaal 16 5.630.939
1688 Jacob Coeper, command. van Java's Oostkust 15 4.305.812
1689 Robbert Padbrugge, extraordinair Raad, en landvoogt van Amboina 15 3.092.896
1690 Johan Parve, ontvanger Generaal 16 3.839.468
1691 Jan Speelman, commandeur 8 2.400.104
1692 Willem Kemp, schipper 12 4.240.388
1693 Johan van den Berg, koopman 15 3.334.134
1694 Henrik Pronk, schipper of commandeur 11 2.988.926
1695 Reynier de Vos, Schepen 15 5.184.408
1696 Jan de Wit, schipper 12 3.532.243
1697 Hendrik Pronk, commandeur 19 5.410.517
1698 Nicolaas Bichon, equipagiemeester 19 5.373.250
1699 Daniel Heinsius, extraordinair Raad, en vice president van de Raad van Justitie 18 5.321.289
1700 Wouter Valkenier, ordinair Raad 18 5.298.741
1701 Cornelis Keleman, schipper 20 6.293.702
1702 Herman Voet, commandeur 21 6.726.431
1703 Jacobus Broech, equipagiemeester 18 6.177.447
1704 Adolf Winkeler, sergeant Majoor 21 5.382.195
1705 Gerard Henriksz, schipper 18 4.003.357
1706 Jan de Wit, equipagiemeester 17 4.719.599
1707 Meynard de Boer, commandeur 15 4.248.431
1708 Cornelis Jan Simons, extraordinair Raad, en landvoogt van Ceylon 18 5.217.28
1709 Ryklof Michaël van Goens, vicepresident van den Raad van Justitie 18 5.477.439
1710 Johan van Hoorn, algemeen opperlandvoogt van Indien 21 5.732.997
1711 Pieter de Vos, ordinaris Raad 20 5.311.869
1712 Pieter van Hoorn, opperkoopman 21 6.111.822
1713 Joannes van Steeland, extraordinair Raad 17 4.084.643
1714 Antoni Valkenier, opperkoopm. des kasteels 21 5.260.127
1715 Cornelis de Vlaming, baanmeester in Bengale 27 7.730.000
1716 Abrabam Douglas, algemeen bestierder van den handel van Indiën, of directeur Generaal 28 6.825.290
1717 Henrik Bekker, ordinair Raad en landvoogt van Ceylon 29 7.299.511
1718 Hayman de Laver, schipper 24 7.175.000
1719 Gerard van der Seyde, equipagiemeester 30 8.352.000
1721 Michiel Landsheer, Schipper 26 7.600.000
1722 Josef Lothen, Fiscaal independent 34 10.235.000
1723 N. de Haan, Schipper 32
dus 1481 schep. 351.683.268- 4-12½

'Zoodat de inkoop van al deze vloten (met de 131 tonnen gouds der eerste dertien vloten) te zamen (buiten de laatste, die mij, wegens 't blijven van ettelijke schepen bij de kaap, nooit gebleken is) opgetrokken, een somma van drie honderd een en-vijftig millioenen, zes tonnen gouds drie-en-tachtig duizend twee honderd acht-en-zestig gulden, vier stuivers, twaalf en een halve penning beloopt.'[11]