Naar inhoud springen

douche

Uit WikiWoordenboek
douche
  • dou·che
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stortbad’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord douche douches
verkleinwoord doucheje douchejes

de douchev / m

  1. (sanitair) bad [1] in de vorm van een neerwaartse waterstraal die op het lichaam belandt
     Het was fascinerend om te zien hoeveel zout ik verloor: na dagen zonder douche stond mijn shirt stijf van de zoute strepen en bleef het bijna rechtop staan.[3]
  2. (sanitair), (techniek) spuitstuk met kraan, als onderdeel van [1]
  • Een koude douche
Iets dat tegenvalt
vervoeging van
douchen

douche

  1. aanvoegende wijs van douchen
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


douche

  1. (medisch) een instrument voor vrouwelijke hygiëne, voor spoeling van de vagina
  2. douche, stortbad


douche

  1. douche, stortbad
vervoeging van
doucher

douche

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van doucher
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van doucher
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van doucher


douche

  1. douche, stortbad, druipbad


douche

  1. douche, stortbad, druipbad