Naar inhoud springen

kunnen

Uit WikiWoordenboek
  • kun·nen
  • In de betekenis van ‘in staat zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • De huidige vormen van de infinitief en tegenwoordige tijd zijn ontstaan als een preterito-presens op Wikipedia (nl) uit de Proto-Germaanse perfectumstammen *kann- en *kunn-. Verder zijn deze vormen samengevallen met een ander Proto-Germaans werkwoord,*kunnēn, "leren kennen/proberen". In het Middelnederlands was vooral connen gangbaar. De vormen met cun- i.p.v. con- waren oorspronkelijk alleen gewestelijk, maar zijn later standaardtaal geworden. [2][3]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: connen
Oudnederlands: kunnan
Germaans: *kunnanan
Indo-Europees: *ǵneH₃-
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: can, con, cunning, canny (Angelsaksisch: cunnan), Duits: können, (Oudhoogduits: kunnan), Fries: kinne (Oudfries: kunna)
Noord: Zweeds/IJslands/Faeröers: kunna, (Oudnoords: kunna), Deens: kunne
Oost: Gotisch: kunnan
Latijn: gnōscere
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kunnen
kon (enkelv.)
konden (meerv.)[4]
gekund
zwak -d

onregelmatig

volledig

kunnen

  1. modaal werkwoord, overgankelijk, inergatief in staat zijn, het vermogen hebben tot iets
    • Dat kan hij best. 
    • Kun je niet slapen? 
    • De motor kan vaak meer dan dat je denkt.[5] 
  2. modaal werkwoord het intrinsieke vermogen, de eigenschap, aanleg, neiging, geschiktheid e.d. voor iets bezitten
    • Pas op, dat kan breken. 
     Ik kon niet alles goed volgen, maar het monotone geluid van stemmen om mij heen voelde veilig en vertrouwd.[6]
     Omdat overal besmettelijke Giardia-parasieten in het water konden zitten, was het noodzakelijk om het water te zuiveren alvorens het te drinken. Van deze parasieten kun je goed ziek worden.[6]
  3. modaal werkwoord mogelijkerwijs in een bepaalde veronderstelde toestand verkeren
    • Hij kan zijn verdwaald. 
    • Ik kan het natuurlijk mis hebben. 
  4. modaal werkwoord in de gelegenheid zijn
    • Ik kan vandaag niet komen. 
  5. onpersoonlijk mogelijk zijn
    • Dat kan niet. 
    • Dat kan misschien een andere keer [gebeuren]. 
     In een urinoir kan het ook soms moeilijk zijn om met iemand naast je te plassen. Hier was het nog lastiger omdat er twee mensen naast mij lagen, waarvan één tot overmaat van ramp de enige aanwezige vrouw was.[6]
     Toen ook de kinderen mijn rare plan accepteerden stonden alle lichten ineens op groen. De voorbereidingen konden beginnen.[6]
  6. modaal werkwoord, (pregnant) zichzelf tot verbazing van de spreker ergens toe weten te zetten
    • Hoe kon je! 
  7. modaal werkwoord, (pregnant) drukt het geoorloofd, betamelijk, gepast e.d. van iets zijn uit
    • Dat kun je toch niet doen! 
  8. modaal werkwoord ± mogen [1]/moeten
    • Je kunt nu gaan. 
  9. overgankelijk, (informeel) kennen (deze oorspronkelijke betekenis werd in het Noord-Nederlands al vanaf de 17e eeuw door "kennen" verdrongen)
  • af kunnen
  • Daar kan de schoorsteen niet van roken.
Men kan niet alleen van vriendelijke woorden leven.
  • Daar kan je gif/vergif op innemen
Je kunt er zeker van zijn dat iets zo is of gaat gebeuren.
  • De boog kan niet altijd gespannen staan.
Aan een stuk doorwerken is niet gezond, er moet ook rust tussendoor zijn.
  • Eén gek kan meer vragen/vragen stellen dan tien wijzen kunnen beantwoorden.
Er zijn altijd wel vragen waar niemand het antwoord op weet.
  • Een stuivertje kan raar rollen
Je kunt nooit weten hoe iets precies zal aflopen.
  • Eén uur van onbedachtzaamheid, kan maken dat men jaren schreit.
Eén keertje onvoorzichtig zijn kan verschrikkelijke gevolgen hebben.
  • Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.
Een sterke innerlijke drijfveer laat zich niet echt beperken.
  • Het kan vriezen en het kan dooien.
De uitkomst is onzeker, het kan alle kanten uit gaan.
  • Het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen.
Mensen die plotseling veel geld hebben, geven het gemakkelijk uit aan verkeerde dingen
  • Je kan geen omelet maken zonder eieren te breken.
Om iets te bereiken moet je kosten maken of moeite doen
  • Je kan niet de kool en de geit sparen.
Je moet soms keuzes maken om iets op te offeren.
  • Kan uit Nazareth iets goeds komen?
Als iemand een bepaalde opvoeding heeft gehad kan daar niks goeds van verwacht worden.
  • Niemand kan twee heren dienen
Twee dingen tegelijk doen gaat niet.
  • Wie een hond wil slaan, kan gemakkelijk een stok vinden.
Als je iemand wil bekritiseren is er altijd wel een reden te vinden.
  • Wie hoog klimt kan laag vallen.
Belangrijke zaken snel kwijt raken door kleine dingen.

de kunnenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kunne
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[8]