Naar inhoud springen

landbouwer

Uit WikiWoordenboek
  • land·bou·wer
  • In de betekenis van ‘boer’ voor het eerst aangetroffen in 1514 [1]
  • afgeleid van landbouw met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord landbouwer landbouwers
verkleinwoord landbouwertje landbouwertjes

de landbouwerm

  1. (beroep) (landbouw) iemand die met landbouw of/en veeteelt zijn geld verdient (mannelijke vorm)
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]