raden

• Geluid:  raden    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈradə(n) / (2 lettergrepen)

• ra·den

• van Oudnederlands rādan, in de betekenis van ‘gissen, adviseren’ voor het eerst aangetroffen in 1100 ^[1][2][3].

• raden naar

raden

1. overgankelijk een gissing maken naar iets

   • Het antwoord kun je vast wel raden. 
   • Mag ik raden wat er is gebeurd? 

2. een advies geven

   • Ik heb hem dat een aantal malen gezegd, maar hij was niet te raden. 

• [1] beraden, misraden, verraden
• [2] aanraden, afraden, ontraden

[1] "een gissing maken naar iets"

• Dat laat zich raden

[2] "een advies geven"

• Dat is je geraden!

• André, ander, arend, Arend, nader, narde, rande

de raden mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord raad

• Het woord raden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "raden" herkend door:

raden

1. raden, raad geven