Naar inhoud springen

ze

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: żeže


  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
jullie jullie
2e persoon
(formeel)
u u u u
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
u gij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm
  • ze
  • In de betekenis van ‘persoonlijk voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]

ze

  1. clitische vorm van zij; derde persoon vrouwelijk enkelvoud, onderwerp
    • Komt ze vanavond nog? 
  2. clitische vorm van zij; derde persoon meervoud, onderwerp
    • Ze hebben daar zo hun redenen voor. 
  3. (spreektaal) clitische vorm van hen of hun; derde persoon meervoud, voorwerp
    • Heb je ze al een briefje geschreven? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


  • Afgeleid van het Middelhoogduitse si / sie

ze

  1. zij, ze; derde persoon enkelvoud nominatief
  2. zij, ze; derde persoon meervoud nominatief
  1. zi
  2. se, zòi, zandare


ze

  1. uit


  • IPA: /zɐ/ (Etsbergs)

ze

  1. gemuteerde onbeklemtoonde nominatief van doe.


  • ze
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse ze

ze

  1. te; komt regelmatig voor in combinatie met een infinitief
    «De Kaffi ass ze waarm fir ze drénken.»
    De koffie is te heet om te drinken.


ze

  1. te; in grotere mate of hoeveelheid dan wenselijk is
    «De Kaffi ass ze waarm fir ze drénken.»
    De koffie is te heet om te drinken.


  • Afgeleid van het Angelsaksische /

se

  1. zee


ze

  1. zij, ze; derde persoon enkelvoud nominatief
  2. zij, ze; derde persoon meervoud nominatief
  1. zee
  2. sulie


  • ze

ze

  1. uit
  2. met


  • ze

ze

  1. uit
  2. met
  • Oude schrijfwijze: s
  • z
  1. bez

ze

  1. (spreektaal) ongeveer, rond


  • ze
  • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *si / *sī

ze

  1. zij, ze; derde persoon enkelvoud nominatief
  2. zij, ze; derde persoon meervoud nominatief
  1. ju
  2. jo


  • ze

ze + genitief

  1. uit
  • Oude schrijfwijze: se
  • z


ze

  1. zij, ze; derde persoon enkelvoud nominatief
  2. zij, ze; derde persoon meervoud nominatief
  1. zee
  2. sulie


ze

  1. zijn, z'n


  • Afgeleid van het Middelengelse seen

ze

  1. zien