Naar inhoud springen

bro

Uit WikiWoordenboek
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord brú
Naar frequentie 3247
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bro     broen     broer     broerne  
genitief   bros     broens     broers     broernes  

bro, g

  1. brug
    «Den bro er endeligt gjort.»
    De brug is eindelijk gemaakt.


bro

  1. (informeel) broer
  2. (jongerentaal) (straattaal) makker, gabber
  3. (jongerentaal) (straattaal) aanspreektitel voor een andere man, jongen
  4. (jongerentaal) corpsbal, medelid van een studentenvereniging
  5. (informeel) (VS) deelgenoot van de zogenaamde "Bro culture". [2]
  1. Bronlink Weblink bron bro in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com
  2. “Brotopia: Breaking Up the Boys’ Club of Silicon Valley” (2018)


  • Ontwikkeld uit Engels blow

bro

  1. blazen, ademen

bro

  1. adem
    «Na m'ma meki mi tu! Kar' wą' datra gi' mi, kar' wą' datra gi mi, mi bro go tapu!’»[1]
    Een moeder heeft me gebaard! Bel / roep een dokter voor me, bel / roep een dokter voor me, mijn adem stokt!
  1. Bronlink Weblink bron
    Melville J. Herskovits en Frances S. Herskovits
    “Suriname folk-lore” (1936), Columbia University Press, New York, p. 204 op dbnl.org op Wikipedia