orsak
Uiterlijk
- or·sak
Naar frequentie | 1497 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | orsak | orsaken | orsaker | orsakerna |
genitief | orsaks | orsakens | orsakers | orsakernas |
orsak, g
- beweeggrond, beweegreden, grond, motief, oorzaak, reden
- «Orsaken till detta mörker var ett kabelfel.»
- De oorzaak van deze duisternis was een kabelfout.
- «Orsaken till detta mörker var ett kabelfel.»
- ingen orsak
Geen dank!
Niets te danken.
Niets te danken.
- orsak och verkan
oorzaak en gevolg
- orsaken till olyckan
oorzaak van het ongeval
- utan någon synbar orsak
zonder zichtbare reden