Naar inhoud springen

Blastula

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
1 Morula, 2 Blastula
D: Stereoblastula van Abalus cordatus (zee-egel)
Amfiblastula van een Calcaronea-sponsdier

De blastula (van het oude Griekse βλαστός blastos “kiem, knop, scheut”) is een vroeg embryonaal stadium van meercellige dieren na het morula-stadium, die tijdens de blastulatie gevormd wordt. In engere zin is de blastula slechts de ‘blaaskiem’ die bij veel dieren wordt aangetroffen en die een met vloeistof gevulde holte omsluit, de zogenaamde blastocoel of blastocystholte bij de coeloblastula. Alleen bij zoogdieren ontwikkelt de blastula zich eerst nog tot de blastocyst. Na de vorming van deze blastocyst volgt dan de gastrulatie. Bij de andere meercellige dieren vindt direct na de blastulatie de gastrulatie plaats.

  • De coeloblastula of archiblastula, ook wel blaaskiem genoemd, is vaak bolvormig of eivormig en wordt gekenmerkt door een min of meer grote centraal of excentrisch gelegen holte, de blastocoel. Het wordt vaak gezien als de typische blastula.
  • Bij een sterroblastula ontbreekt de holte. Hier komen ook enkel- en meerlaagse blastula voor. Voorbeelden hiervan zijn bloemdieren, eikelwormen en pindawormen . Moddersnoeken (geslacht Amia) hebben een meerlaagse sterroblastula met syncytiële kernen.
  • Een stereoblastula bestaat uit een geheel van grotere en relatief kleinere cellen, waarbij de holte ontbreekt of zeer klein is. Deze komt voor bij onder andere insecten, Nereis, Crepidula, wormsalamanders en bepaalde vissen.
  • Een schijfvormige blastula ontstaat bij diersoorten met een meroblastische discoidale klieving, bijvoorbeeld reptielen, vogels en cloacadieren. In de zeer dooierrijke eieren bevindt zich bovenop de dooier de blastodisc.
  • Diersoorten met een meroblastische centrolecithale oppervlakkige klieving hebben periblastula met syncytiële kernen en een één cellaag dikke wand. Doordat ze een grote dooiermassa in het centrale deel van de cel hebben die de klieving beperkt tot de rand of cytoplasmatische ring van de zygote. De meeste insecten en andere geleedpotigen hebben een meroblastische centrolecithale oppervlakkige klieving.
  • Een amfiblastula is een zwemmende blastula met kleine flagellen op de ene helft en grote cellen zonder flagellen op de andere helft en komt voor bij sponsdieren (Calcaronea).
  • Tijdens het middenblastula (engels: midblastula) stadium vindt een reeks veranderingen van de blastula plaats, die de middenblastula-overgang kenmerken. Deze zijn activering van transcriptie, vertraging van de celcyclus, verhoogde asynchrone celdeling en een toename in celmigratie. Zoogdieren hebben geen middenblastulastadium.
  • Zoogdieren en buideldieren vormen uit de blastula een blastocyst. In dit stadium differentieert zich op een punt op de wand van de holle bol een cluster van cellen, waaruit zich later het embryo ontwikkelt (embryoblast), terwijl de rest van de kiem (trofoblast) een belangrijke rol speelt bij de innesteling van embryo's en de interactie met de gedecidualiseerde baarmoeder. De blastocystholte is niet homoloog met de blastocoel van de coeloblastula, maar komt overeen met de vroege vorming van het inwendige van de dooierzak van reptielen, vogels en cloacadieren. Dit is de reden waarom de blastocyst vaak wordt beschouwd als een blastula.
Zie de categorie Blastula van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.